VANDAAG

  • 26 april (1837) Dirk Bax
  • 26 april (1848) J.A. Bientjes

Zutphen 1572 / Ida Gerhardt (3)

In Contact Zutphen-Warnsveld d.d. 6 juli 2022 plaatst Stichting Zutphen Literair onderstaande tekst, waarin ook een inzending voor Ida Gerhardt is verwerkt.

Zutphen 1572 – Onder het Spaanse juk

Zutphen staat dit jaar in het teken van themajaar 1572, nu 450 jaar geleden, omdat dit een keerpunt in de Tachtigjarige Oorlog (1568–1648) was en het begin van de ‘geboorte van Nederland’ markeert. Nadat in juni de troepen van Graaf Willem IV van den Bergh, een zwager van Willem van Oranje, kerken en kloosters in de stad plunderden en verwoestten, richtten de Spanjaarden onder leiding van Don Frederik, de zoon van de hertog van Alva, er vijf maanden later uit wraak een waar bloedbad aan.

Hoe het daarbij toeging is te lezen in een curieus werkje waarvan de verteller een hond is. En wel de hond van de hertog van Alva! De titel is Het leven en bedrijf van Duc D’Albas hondt, of het Pirinesche tooverhol. Het verscheen tien jaar na het einde van de Tachtigjarige Oorlog, in 1658, in Amsterdam.
Guilliam de Bay, de schrijver van dit obscure schelmenverhaal, laat de hond uit de doeken doen wat hij aan de zijde van zijn baasje allemaal meemaakt. Hij vertelt het aan zijn vriend Berganza, ook een hond, die zelf bijna een halve eeuw eerder als verteller optrad in een van de Voorbeeldige novellen van Cervantes, getiteld De samenspraak der honden. De Bay schrijft:
‘Toen ik te Zutphen kwam, waren de soldaten van Don Frederik bezig om de stad te plunderen. Waar ze geplunderd hadden werden de huizen in brand gestoken, zodat het vuur en de dood in alle hoeken van de stad was. Allemachtig, wat werden er een mensen vermoord! Men hing burgers en soldaten op alsof het dieven geweest waren. Sommigen werden door de soldaten poedelnaakt ontkleed en dan het ijs op gedreven, want het was winter. Zeker, hoe honds ik ook ben, ik kreeg medelijden met de arme mensen, voornamelijk omdat ik sommigen hoorde zeggen dat ze goed katholiek waren, waarop ze geen andere genade kregen dan dat de moordenaars riepen dat het goed voor hun ziel zou zijn.’

De in 1572 dan 22-jarige dichter Henricus Harius, ‘gerichtschrijver van het scholtambt’ in Zutphen, had de bui al zien hangen. In zijn in het Latijn geschreven Treurzangen klaagt hij over de ellende van de oorlog. Maar dan net even anders dan je zou verwachten. Voor hem kwam die ellende namelijk vooral voort uit het feit dat de stad zich aan de zijde van Willem van Oranje had geschaard. Dat was vrágen om ellende! Als Zutphen nou maar meegaander was geweest, had alle ellende voorkomen kunnen worden.
Harius, die volgens een portret in de Geldersche Volksalmanak van 1837 ‘een zachtmoedig, maar ook tevens een zwak en vreesachtig karakter’ bezat, ‘hetwelk zich gaarne toegaf in de voorstelling van al wat akelig was’, koos het hazenpad en stortte zich op veilige afstand in rijm uit over ‘de bedorvenheid der tijden’ en ‘de rampen des levens’.

Tot slot een recent gedicht van P.B. Kempe over de gruwelen van de Spaanse furie.

Zutphen, 1572

(naar Ida Gerhardt)

Er had een soldaat op de kade
Spanjolenlaarzen geplant :
hij oefende zonder genade
moord uit en plunder en brand.

Een halfuurslag viel van het Wijnhuis
in de IJssel rood van bloed:
wat stof werd geklopt van een wambuis,
niets was meer nodig – ’t was goed.

P.B. Kempe

Nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief!

"*" geeft vereiste velden aan

Naam*

×